de seizoenen

mijn broer deed een dunne jas aan gisteren.
blijkbaar mocht het niet.
toch deed hij het.
hij liep met zijn vrienden door het park.
ik hoorde zijn voetstappen, hun blije lachen gemengd met het getjilp van vogels.
het was geen winter meer.

vandaag doet hij weer een dunne jas aan.
maar vandaag loopt hij niet, en vandaag roept hij niet.
vandaag staat hij stil.
vandaag hoor ik geen zomer meer.
vandaag voel ik de winter –
hij voelt het ook.
voel jij het niet?